Inventaris Leeuwarder gevangenissen


Inventaris DE LEEUWARDER GEVANGENISSEN

De Fransen troffen bij hun komst in Leeuwarden een vrij goed georganiseerd gevangeniswezen aan, welks oorsprong lag in het einde van de zestiende eeuw. Een kort overzicht van de voornaamste gebeurtenissen tot 1810 is hier daarom zeker op zijn plaats.

 

A. DE GESTICHTEN

De toestand tot 1810 

In 1598 werd te Leeuwarden het voormalige klooster van de Grauwe Begijnen tot Stadstuchthuis ingericht.

 

Gedurende de daarop volgende jaren werd in de Staten van Friesland regelmatig gepleit voor de oprichting van een Landschapstuchthuis. Na herhaalde aandrang openden tenslotte Gedeputeerde Staten onderhandelingen met het stadsbestuur van Leeuwarden. Het uiteindelijke resultaat was dat in 1609 het stedelijke gevangenhuis overging naar het gewest Friesland.

 

Reeds in 1615 echter werd de gevangenis weer gesloten en kon het personeel vertrekken. Bijna veertig jaar moest Friesland het nu zonder gevangenis stellen, maar die toestand was toch verre van bevredigend. In 1654 achtten de Staten de bouw van een nieuwe gevangenis noodzakelijk:

 

„De Staten van Vriesland, door de clagte van verscheydene quartieren bevindende dat d' ingeseténen deser landen door vagebonden, ledige ende loye bedelaers seer jammerlijck worden geplaecht ende geëxactioneert", kwamen tot het besluit „dat binnen de stadt Leeuwarden mede een Tucht- en Werckhuys wederom sal worden opgerecht op een goet ende welgeformeert reglement en de instructie".

 

In 1661 was de nieuwe gevangenis, gebouwd achter het oude Blokhuis, dat ook wel als strafgesticht dienst deed, voltooid.

Veel plezier beleefde men er niet van. In de loop der jaren vonden meermalen ongeregeldheden plaats: ontvluchtingen, afbreken van tussenmuren en in 1667 brandstichting, die tijdig werd ontdekt.

 

In 1754 echter vatte het gebouw vlam, zonder dat de autoriteiten daar iets tegen konden uitrichten. Het brandde tot de grond toe af. Vrijwel onmiddellijk daarop besloten de Staten dat het Tuchthuis, „zoo hoog nodig (-) om gecondemneerde gevangenen en boosdoeners te confmeeren" herbouwd moest worden.

 

In 1756 was het nieuwe gesticht klaar voor gebruik.

In 1782 werd het nog uitgebreid met een kamer voor zieken en krankzinnigen.

Zo was de toestand bij de komst van de Fransen in Leeuwarden.

 

In het bestuursarchief uit de tijd van de Bataafse Republiek bevindt zich een rapport uit 1798, waarin de toestand van het gevangeniswezen in Friesland beschreven staat. Daaruit blijkt dat naast het Tuchthuis ook het oude Blokhuis dienst deed als gevangenis en wel in het bijzonder voor hen die in voorarrest zaten en voor degenen die „wegens het fraudeeren van 's Lands gemeene middelen" gearresteerd waren.

 

Volgens hetzelfde rapport bezat Leeuwarden tevens een Provoost, ook wel „Geweldig Logement" geheten. Het was de bewaarplaats voor alle militaire gevangenen en ressorteerde volledig onder de bevelen van de garnizoenskommandant.

 

De periode van 1810-1821

In Leeuwarden werd na 1810 het gevangeniswezen behoorlijk ingericht naar de voorschriften van het Arrêté sur 1' organisation des prisons. Dat ging zeker niet zonder strubbelingen. Uit de resoluties van het gevangenisbestuur wordt duidelijk dat men in die eerste jaren voor wat betreft de benaming van de diverse gestichten nog wel eens aan begripsverwarring ten prooi was. Gaan wij aan de moeilijkheden die de omschakeling met zich sleepte voorbij dan ontstaat het volgende beeld:

 

Het Blokhuis werd ingericht tot Maison d' Arrêt et de Justice en behield dus in feite de funktie zoals omschreven in het rapport van 1798. Voorts blijkt uit deze benaming, dat in Leeuwarden de gestichten voor de voorlopig aangehoudenen meteen in hetzelfde gebouw werden samengevoegd. Ook het Tuchthuis behield zijn oude funktie en kan, als wij de terminologie van het Arrêté in gedachten nemen, als Maison de Détention worden aangemerkt.

 

Een deel van het Tuchthuis werd voorts ingericht tot Maison de Correction. Uit de resoluties van het gevangenisbestuur blijkt dat er zeer veel korrektionele gevangenen waren in die tijd. Hun aantal was in 1812 zelfs dermate groot dat enige tientallen naar de Provoost werden overgebracht waar zij verblijf hielden totdat zij enige nieuw-gebouwde lokalen konden betrekken.

 

De gestichtsbeheerder heette in die tijd nog niet direkteur of kommandant maar konciërge, later ook wel cipier. Ook het begrip bewaarder was onbekend. De konciërge werd terzijde gestaan door een aantal knechten. Het toezicht over de vrouwelijke gevangenen was opgedragen aan een „binnenmoeder". Het regiem ademde een zekere gemoedelijkheid. Verzoeken van gevangenen werden vaak zonder veel bedenkingen ingewilligd. Het uitdelen van disciplinaire straffen geschiedde volgens gematigde normen. Alleen in het Tuchthuis werd strenger opgetreden. Af en toe werd daar zelfs de bullepees gehanteerd.

 

De periode van 1821-1886

Het voor de reorganisatie van het Nederlandse gevangeniswezen zo belangrijke Koninklijke Besluit van 4 november 1821 werd in Leeuwarden eerst in 1825 in zijn volle omvang van kracht.

 

Dat is een meevaller van belang omdat uit de periode tussen november 1822 en januari 1825 vrij veel archivalia ontbreken. Er zijn geen resoluties van het gevangenisbestuur, terwijl de serie minuten van uitgaande stukken eerst een aanvang neemt in 1823.

 

Met betrekking tot deze periode boden ook het archief van het Kabinet des Konings, de archieven van de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie en die van het Provinciaal Bestuur van Friesland geen soelaas. Dat is een spijtige zaak omdat wij nu belangrijke informatie moeten ontberen. Eén voorbeeld wil ik noemen: Tijdens de bestuursvergadering van 26 augustus 1822 kwam een brief ter tafel van de Centrale Raad van Administratie over de Gevangenissen waarin het bestuur werd verzocht „eene beschrijving van het gansche beheer in het Tuchthuis" naar Den Haag te willen sturen. Men besloot aan dat verzoek te voldoen en maakte in het. resolutieboek een verwijzing naar de, in het archief niet meer aanwezige, minuten van uitgaande stukken. Vanaf januari 1825 zijn er weer resolutieboeken en meteen op de derde januari kwam de aanstaande vereniging van het Huis van Arrest en Justitie met het Provoosthuis ter sprake. De naam van het aldus te vormen gesticht zou, enigszins in afwijking van de wettelijke terminologie „Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering" luiden.

 

De nieuwe organisatie begon nu vlot vorm te krijgen en bij besluit van de provinciale goeverneur van 18 januari 1825 werd W. Roos aangesteld tot konciërge van het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering.

 

In april 1825 werd de nieuwe gevangenis in gebruik genomen. De militaire kommandant van Leeuwárden spartelde nog even tegen maar in juni werden ook de gearresteerde militairen overgebracht naar het nieuwe gesticht. Met het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering waren voorts verenigd het Huis van Korrektie en het Huis van Bewaring. Ze ressorteerden onder de bevelen van één konciërge, later direkteur geheten.

 

Tussen de verschillende afdelingen kwamen deugdelijke afscheidingen terwijl ze ook hun eigen administratie bleven voeren. In het vorenstaande is enige malen de term „nieuw gesticht" gevallen maar die is enigszins misleidend. Het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering was een nieuwe instelling die werd gehuisvest in een allesbehalve nieuw gebouw: de uit 1571 daterende Kanselarij, eens de zetel van het Hof van Friesland. Het Tuchthuis werd bij K.B. van 10 november 1837, nr. 85, aangewezen als gevangenis voor krimineel veroordeelde mannen. Bestuderen wij de registers van inschrijving dan blijkt dat dit K.B. slechts de bevestiging was van een reeds bestaande situatie.

 

De naam van het Tuchthuis werd gewijzigd in Huis van Opsluiting en Tuchtiging, waar een kommandant het bevel voerde.

 

In de loop der jaren werd het gesticht belangrijk uitgebreid, waarbij in 1870 het oude Blokhuis definitief werd opgeruimd en plaats maakte voor een nieuwe cellenvleugel.

 

De periode 1886-1953

Onder de wet van 1886 moest het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering plaatsmaken voor een Huis van Bewaring „nieuwe stijl". De oude Kanselarij, die als gevangenis volmaakt ongeschikt was, werd verlaten en in 1889 verrees op het terrein van de Strafgevangenis een nieuw Huis van Bewaring.

 

Omdat daarin ook de kort gestraften waren ondergebracht werd een deel van het gebouw ingericht tot Hulpstrafgevangenis, waarin geen preventief gehechten werden opgesloten. Voorlopig aangehoudenen en reeds veroordeelden konden zo van elkaar gescheiden blijven. Tevens voorkwam men daarmee dat in Leeuwarden veroordeelde gevangenen naar elders getransporteerd moesten worden, omdat in de Bijzondere Strafgevangenis van de friese hoofdstad geen „lichte gevallen" konden worden opgenomen.

 

Het Huis van Opsluiting en Tuchtiging werd nu namelijk omgevormd tot een Bijzondere Strafgevangenis voor mannen.

 

Het begrip „bijzonder" had voor Leeuwarden dezelfde betekenis. men werd in Leeuwarden geplaatst als men tot een gevangenisstraf van vijf jaren of meer veroordeeld was. De eerste vijf jaren werden cellulair, de overige in de gemeenschap doorgebracht. Ook kwam het herhaaldelijk voor dat langdurig gestraften de eerste vijf jaar van hun detentie elders uitzaten om vervolgens in Leeuwarden te worden ondergebracht.

 

Leeuwarden kreeg nu nog slechts de „zware gevallen" binnen zijn muren en werd daarmee „niet de belangrijkste maar wel de meest spektakulaire gevangenis van Nederland".

 

De Bijzondere Strafgevangenis en het Huis van Bewaring anneks Hulpstrafgevangenis hadden aanvankelijk ieder hun eigen direkteur. Met ingang van 1924 kwam de leiding van beide instellingen in handen van één en dezelfde persoon, die als titel voerde „Direkteur van de Bijzondere Strafgevangenis, tevens belast met de direktie van het Huis van Bewaring".

 

De direkteur voerde aanvankelijk alleen het beheer. Vanaf cirka 1915 werd hij terzijde gestaan door de volgende kommissies:

 

De Vergadering van Hogere Gestichtsambtenaren

Hierin hadden, naast de direkteur, zitting de aan de gevangenis verbonden artsen en geestelijke verzorgers. Men stelde zich ten doel de belangen van de gedetineerden waar mogelijk te behartigen. In de vergaderingen kwamen onderwerpen als gratieverlening, het toekennen van bijzondere voorrechten en het verlenen van medische, geestelijke en sociale hulp ter sprake.

 

De Gestichtsraad

Hierin hadden, naast de onder 1 genoemde ambtenaren, ook vertegenwoordigers van het lagere gevangenispersoneel zitting. De vergaderingen werden onder andere bijgewoond door een hoofdbewaarder en een werkmeester die, uiteraard, de gevangenen op een heel andere manier leerden kennen dan de dominee of de dokter. Ook deze kommissie kwam op voor de belangen van de gedetineerden en besprak, mutatis mutandis, dezelfde onderwerpen als de Vergadering van Hogere Gestichtsambtenaren.

 

De Dienstenkommissie

Deze stond geheel los van de twee hierboven beschreven kommissies. Hij bestond uit vertegenwoordigers van het hogere en het lagere gevangenispersoneel, aangevuld met vertegenwoordigers van verschillende ambtenarenvakorganisaties. Tijdens de vergaderingen van deze kommissie kwamen alleen belangen van het personeel aan de orde. Toen in 1953 de Beginselenwet Gevangeniswezen werd ingevoerd werd de Bijzondere Strafgevangenis omgezet in een Gewone Gevangenis. De „zware gevallen" werden geleidelijk aan overgebracht naar de Koepelgevangenis in Breda.. Leeuwarden werd een recidivistengevangenis.

 

Omdat er tenslotte nog maar 23 gevangenen in de Leeuwarder gevangenis verbleven werd het gesticht per 1 januari 1970 opgeheven. Het Huis van Bewaring bleef bestaan. Zes jaar later echter werd de cellenvleugel van het complex weer in gebruik genomen en wel voor veroordeelden die een zogenaamd „lopend vonnis" hadden gekregen doch zich voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis niet hadden gemeld na hun oproep. De capaciteit van de nieuwe „B-vleugel" is 80 plaatsen (naast die in het eigenlijke Huis van Bewaring van ongeveer 65)

 

Kampen voor politieke delinkwenten

Direkt na de bevrijding van Leeuwarden op 15 april 1945 werd aan de gelijknamige straat het kamp „Arendstuin" ingericht voor de opvang van politieke gevangenen en zwarthandelaren.

 

De leiding berustte bij de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten die het kommando met ingang van 15 mei 1945 overdroegen aan het Militaire Gezag. Het kamp bestond uit drie gebouwen: de mannelijke gevangenen waren ondergebracht in het gymnasium, de vrouwelijke in de gemeentelijke lagere school. Het bewakingspersoneel was gehuisvest in de tussen deze gebouwen gelegen marechausseekazeme.

 

Het kamp droeg een tijdelijk karakter. Al direkt na de bevrijding was men begonnen met de bouw van een barakkenkamp op de vliegbasis van Leeuwarden. Op 20 augustus 1945 werd „Arendstuin" verlaten. De mannelijke bewoners werden overgebracht naar de vliegbasis; de vrouwelijke verhuisden naar „Ericadorp", een barakkenkamp aan de Troelstraweg.

 

De kampen waren bestemd voor verdachten die in voorarrest zaten. Na hun veroordeling werden ze verspreid over Nederlandse gevangenissen. Sommigen kwamen dan toch weer in Leeuwarden terecht. De kampen stonden buiten de organisatie van het gevangeniswezen in de friese hoofdstad en hadden hun eigen kommandant.

 

bron Inventaris van de archieven van de instellingen van het gevangeniswezen in Leeuwaren, Heerenveen en Sneek1812 - 1953


De archieven

Het archief van het Kollege van Regenten / de Kommissie van Administratie over de gevangenen te Leeuwarden werd in 1966 vanuit het Huis van Bewaring overgebracht naar het Rijksarchief in Friesland.

 

De hoofdmoot van de gevangenisarchieven volgde in 1968. Het restant van de gevangenisarchieven benevens het grootste deel van het archief van het Kollege van Regenten over de gevangenissen te Sneek volgde in de jaren 1969-1977. Bij vernietiging uit de hier beschreven archieven werd strikt de hand gehouden aan de voorschriften die zijn neergelegd in de „Lijst van voor vernietiging ".

 

De archieven hebben een gezamenlijke omvang van 53 m'. Ze zijn openbaar op voorwaarde echter dat de archiefbescheiden betreffende nog levende personen, anders van voor wetenschappelijk onderzoek, niet toegankelijk zijn. Overgebleven informatie zoals reglementen en boeken die op de zolders lagen en die van enige belang waren, zijn gescand.

 

Gevangeniswezen 1810 - 1953

1. Inleiding 

1.1. Algemeen hoofdstuk 

De geschiedenis van het Nederlandse gevangeniswezen valt in een aantal perioden uiteen. Voor een juist begrip van hetgeen zich in Friesland heeft afgespeeld leek het mij raadzaam om elk van die perioden hier kort te beschrijven. "Hetgeen volgen moet mag niet schijnen in de lucht te zweven." ( Busken Huet, blz. 1.)

 

1.1.1. De Gestichten 

1.1.1.1. De periode van 1810-1821 

Op 20 oktober 1810 gaf de Franse minister van binnenlandse zaken het "Arrêté sur l'organisation des prions" uit. ( De Jongh, deel 1, blz.31-32.) Het was een eerste, niet altijd even geslaagde, poging om het gevangeniswezen - voordien in ieder gewest afzonderlijk georganiseerd - door het invoeren van uniforme regels te verbeteren. Ondanks het vrij geringe succes van de minister en ondanks het feit dat, behoudens een enkele uitzondering, de oudste van de in deze inventaris opgenomen en beschreven archiefstukken eerst een aanvang nemen in de twintigerjaren van de vorige eeuw is het toch van belang om aan de teorie van het Arrêté enige aandacht te wijden, temeer waar het aan de basis heeft gestaan van latere nederlandse reglementen en verordeningen die vooral de Franse gestichtsnamen goeddeels handhaafden en aanvankelijk ook de besturen op Franse leest schoeiden. Het Arrêté onderscheidde vijf gestichtstypen. Eén daarvan, het Maison de Police Municipale, laten wij hier verder rusten omdat het niets uitstaande heeft met de gestichten waarvan de archieven in de navolgende inventaris beschreven staan. Op deze plaats moet allereerst aandacht worden besteed aan het Maison d'Arrêt. Daarin werden opgesloten zij die van een overtreding werden verdacht en in wier zaak nog geen gerechtelijk vooronderzoek was geopend. Was men eenmaal in staat van beschuldiging gesteld dan volgde overbrenging naar het Maison de Justice.

 

Beide hierboven genoemde gestichten waren, met andere woorden, bestemd voor de opname van voorlopig aangehoudenen. Na een eventuele veroordeling waren er twee mogelijkheden: licht gestraften werden in een Maison de Correction, zwaar gestraften in een Maison de Détention opgesloten.

 

1.1.1.2. De periode van 1821-1886 

In de benaming en bestemming van de onderscheidene strafgestichten werd na het herstel van de onafhankelijkheid voorshands geen verandering aangebracht. Eerst in 1820 werd een commissie in het leven geroepen die tot taak kreeg een reorganisatie van het gevangeniswezen voor te bereiden.

 

De bevindingen van deze commissie werden neergelegd in een rapport dat de grondslag vormde voor het Koninklijk Besluit van 4 november 1821. ( De Jongh, deel I, blz. 120-127. Zie ook: Hallema, blz. 224 en 225.)

 

Hierbij werden de strafgestichten als volgt onderverdeeld:

  1. Huizen van Korrektie, bestemd voor degenen die een gevangenisstraf van vier à zes maanden tot vijfjaar moesten ondergaan. 
  2. Huizen van Reklusie en Tuchtiging (ook wel: Opsluiting en Tuchtiging) voor mannelijke, krimineel veroordeelden. 
  3. Huizen van Militaire Detentie, bestemd, uiteraard, voor gestrafte militairen, met uitzondering echter van de "zware gevallen" die hun straf in Huizen van Opsluiting en Tuchtiging moesten uitzitten.

Naast deze gevangenissen stelde de wet een aantal gestichten in "bepaaldelijk bestemd tot verzekerde bewaring der wegens misdaad of wanbedrijf beklaagde of beschuldigde personen".

 

Onder deze categorie waren begrepen:

  1.  Huizen van Arrest. 
  2. Huizen van Justitie. 
  3. Provoosthuizen. 
  4. Huizen van Bewaring.

Aan de nummers drie en vier van deze opsomming gaan wij even voorbij. Zij komen ter sprake nadat hier aandacht is besteed aan de enigszins gekompliceerde samenhang tussen de Huizen van Arrest en die van Justitie.

 

De overeenkomst tussen beide gestichtstypen was gelegen in het feit dat ze bestemd waren tot de opname van voorlopig aangehoudenen.  Het verschil was dat men in een Huis van Arrest werd opgesloten als men verdachte was en niet meer dan dat. Het hechtenisbevel was dan uitgevaardigd door een opsporingsambtenaar.

 

Met het Huis van Justitie maakte men kennis zodra een "arrest tot terechtstelling" was uitgevaardigd; wanneer men, met andere woorden, van verdachte beschuldigde was geworden. Om der wille van de duidelijkheid laat ik de volledige tekst van het arrest tot terechtstelling hier volgen:

 

"ln naam en vanwege den Koning 

HET HOF voor de provincie.... (kamer van beschuldiging) 

REGT DOENDE op het requisitoir van den procureur-generaal, waarbij de instructie, gevoerd bij den arrondissements-regtbank te...., betrekkelijk den persoon van.... gevorderd wordt, dat het hof over de teregtstelling van den beklaagde zal beslissen. 

De stukken van den griffier gelezen zijnde. 

GELET op de conclusiën van den procureur-generaal en deszelfs verslag en mondelinge voordragt. 

GEZIEN art. 135 van het wetboek van strafvordering. 

BEVEELT de teregtstelling van...., geboren te...., oud...., van beroep...., wonende te...., terzake van op den...., te...., enz. (evenals in het requisitoir), en beveelt dat de procureur-generaal binnen den kortst mogelijken tijd eene akte van beschuldiging zal opstellen. 

GELAST, dat, overeenkomstig de wet, de beschuldigde uit het huis van arrest, waarin dezelve thans is gedetineerd, zal worden overgebracht naar de gevangenis van het hof.

 

Gedaan, enz.". ( De Bosch Kemper, bijvoegsel, blz. 60.) 

De laatste volzin maakt alles duidelijk zodra men in staat van beschuldiging was gesteld werd men ingesloten in het Huis van Justitie (de 

gevangenis van het gerechtshof).

 

Vanaf 1842 konden bovendien, als daartoe termen aanwezig waren, korrektioneel veroordeelden, die een straf van drie tot zes maanden tegen zich hadden horen uitspreken, deze in een Huis van Justitie ondergaan. ( De Jongh, deel 1, blz.608. )

 

Wenden wij ons nu tot de Provoosthuizen, dan kan worden volstaan met de opmerking dat daarin werden ondergebracht de militairen die in voorarrest zaten. De Huizen van Bewaring waren kantonale gevangenissen waarin, blijkens een missive van de minister van binnenlandse zaken van 16 augustus 1839 ( De Jongh, deel 1, blz.572-573.) behoorden te worden gedetineerd:

  1. Personen door de kantonrechter gestraft met l tot 7 dagen gevangenisstraf. 
  2. De wegens boete gegijzelden. 
  3. De nalatige miliciens. 
  4. De door politieambtenaren aangehoudenen van allerlei aard. 
  5. Doortrekkende gevangenen.

* Bovendien konden vanaf 1855 in de Huizen van Bewaring worden opgenomen de tot ten hoogste één maand veroordeelde burgerlijke gevangenen. ( De Jongh, deel 1, blz. 588-590. Zie ook: Hallema, blz. 225.)

 

1.1.1.2.1. Samenvoeging van gestichten 

Reeds onder de Franse wetgeving waren de Maisons de Justice en de Maisons d'Arrêt veelal op één en hetzelfde terrein gebouwd. Het Koninklijk Besluit van 1821 bestendigde die toestand in artikel 4: "Daar, waar de huizen van arrest, de huizen van justitie en de provoosthuizen in dezelfde stad bestaan zal Ons de vereeniging van dezelve, mits met behoorlijke afscheidingen, worden voorgedragen, zooveel en zoo spoedig dit doenlijk zal worden bevonden, en op zoodanige wijze, als voor het Rijk het meest voordeelig zal wezen". De naam van de aldus samengevoegde gestichten zou "Burgerlijk en Militair Huis van Verzekering" luiden. Op het eerste gezicht waren zo de benaming en de bestemming van de diverse inrichtingen afdoende gedefmieerd. Het feit echter dat het begrip "gevangenis" in die tijd werd gebruikt als een verzamelnaam voor alle in dit hoofdstuk omschreven gestichtstypen kan soms verwarring stichten. Duidelijk wordt overigens wel, dat het Koninklijk Besluit van 1821 aan zijn opzet: het zo doelmatig mogelijk reglementeren van het nederlandse gevangeniswezen, grotendeels heeft voldaan. Het K.B. werd in de loop der jaren steeds uitgebreid met nieuwe reglementen en bepalingen totdat men, ruim zestig jaar later, de tijd gekomen achtte om de struktuur van het vaderlandse gevangeniswezen wederom op de helling te zetten.

 

1.1.1.3. De periode van 1886-1953 

De wet op de organisatie van het gevangeniswezen van 3 januari 1884, zoals die werd gewijzigd bij de wet van 28 augustus 1886 (Staatsblad 130) betekende een ingrijpende wijziging in de struktuur van het gevangeniswezen hier te lande. ( Verzameling van 1886, blz. 880-883. Zie ook: Hallema, blz. 296v.)

 

In het eerste artikel werden drie soorten gevangenissen onderscheiden:

  1. Strafgevangenissen. 
  2. Huizen van Bewaring. 
  3. Passantenhuizen.

De aandacht moet hier in de eerste plaats worden gevestigd op de Huizen van Bewaring, die nu ook de taak van de oude Huizen van Arrest en de Huizen van Justitie overnamen. Hun bestemming werd in artikel drie als volgt omschreven:

 

"De huizen van bewaring zijn bestemd:

  1. tot opneming van hen, die straffen van hechtenis of van militaire detentie moeten ondergaan; 
  2. tot opneming van alle anderen, wier vastzetting, aanhouding, gevangenneming of gevangenhouding door het openbaar gezag is bevolen of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking geschiedt, voor zooverre geene andere plaats voor hen is bestemd; 
  3. tot verblijf van doortrekkende gevangenen en andere onder verzekerde bewaring vervoerd wordende personen".

De Strafgevangenissen werden onderscheiden in gewone en bijzondere.

In gewone werd men ondergebracht als men tot een straf van ten hoogste vijfjaar veroordeeld was. De Bijzondere Strafgevangenissen waren bestemd voor de tot een straf van meer dan vijf jaar veroordeelden. Daarbij behoorden ook de levenslang gestraften. Het begrip "bijzonder" had de volgende betekenis: in de gewone strafgevangenis werd men cellulair opgesloten. In de bijzondere bracht men de eerste vijf jaren van zijn straf in de cel door. Daarna werd men gedurende de rest van de straftijd in de gemeenschap geplaatst.

 

Ook kon het voorkomen dat een tot twintig jaren veroordeelde de eerste vijfjaren van zijn straf in een Gewone Strafgevangenis cellulair doorbracht en de overige vijftien jaar in de gemeenschap van de Bijzondere Strafgevangenis. De wet voorzag in de oprichting van twee Bijzondere Strafgevangenissen: één voor vrouwen te Gorinchem; één voor mannen in Leeuwarden. Vastgesteld kan worden dat de wet van 1886 toch voortbouwde op het Koninklijk Besluit van 1821. De Huizen van Bewaring "nieuwe stijl" kunnen worden beschouwd als de logische voortzettingen van de eertijds in de Burgerlijke en Militaire Huizen van Verzekering samengevoegde gestichten en van de Huizen van Bewaring "oude stijl". De Gewone en de Bijzondere Strafgevangenissen namen de funktie over van de Huizen van Reclusie en Tuchtiging.  De in 1886 ingevoerde regels hebben, zij het steeds aangevuld en gewijzigd, lange tijd dienst gedaan. Ze werden eerst vervangen door de Beginselenwet Gevangeniswezen van 21 december 1951, die op 1 juni 1953 werd ingevoerd.

 

1.1.2. De Besturen 

N.B. Vergelijk Eggink, blz. 49-52.

 

1.1.2.1. De periode van 1810-1822 

Evenals de gevangenissen waren hun besturen voor de Franse tijd in ieder gewest afzonderlijk ingericht. Het Arrêté van 1810 trachtte ook in die toestand verandering aan te brengen. Dat geschiedde door de instelling van een "conseil gratuit et charitable" van vijf leden voor elke plaats die één of meer gevangenissen binnen de poorten had.  Veel bevoegdheden hadden deze besturen, in Nederland al gauw "Raden of Commissiën van Weldadigheid" genoemd, niet, omdat in feite alle macht bij de prefekt berustte.

 

In tegenstelling nu tot bij de gevangenissen kwam het nieuwe nederlandse bewind na 1813 al redelijk gauw met verordeningen ten aanzien van de besturen. Bij Koninklijk Besluit van 26 februari 1814 werd de "Provisionele Instructie voor de Collegiën van Regenten over de Gevangenissen in de Vereenigde Nederlanden" afgekondigd. ( De Jongh, deel 1, blz.49-52.)

 

De door het Franse bewind ingestelde besturen moesten plaats maken voor Colleges van Regenten bestaande uit zeven personen: ".... de Burgemeester of één der Burgemeesteren, of de President van het plaatselijk bestuur, de Officier der Regtbank en vijf Leden, gekozen uit de Inwoners der stad of gemeente".

 

Het voorzitterschap kwam bij de burgemeester te berusten. De Colleges waren verplicht eens per maand te vergaderen. Ze hadden tot taak toezicht te houden over de aan hun beheer toevertrouwde gevangenissen. Teneinde de administratie in goede banen te houden moesten ze uit hun midden een sekretaris aanstellen en een thesauriër, die de financiën behartigde en de uitgaanskassen van de gevangenen administreerde. ( Een deel van het door de gevangenen verdiende geld werd gestort in de zogeheten "uitgaanskassen", die hun bij ontslag ter hand werden gesteld, zodat ze bij terugkeer in de maatschappij niet met lege handen hoefden te staan.)

 

Een grote beslissingsbevoegdheid hadden de Colleges niet in die eerste jaren; de provinciale goeverneur was de allesbeheersende figuur.

 

1.1.2.2. De periode van 1822-1886 

In die toestand kwam verandering, toen de Provisionele Instruktie op 21 oktober 1822 werd vervangen door een definitieve. ( De Jongh, 

deel 1, blz. 131-138.)

 

De Colleges van Regenten werden vervangen door Commissies van Administratie met de provinciale goeverneur als voorzitter. Tweede man werd een door de koning te benoemen vice-president. De macht van de besturen werd nu aanzienlijk. De "Kommandanten, Cipiers en verdere Bedienden der gevangenissen" werd gelast "derzelver bevelen stiptelijk (te) achtervolgen". ( Vergelijk: De Haan, blz. 218-221.) Namens de Commissie van Administratie was de maandkommissaris belast met het toezicht op het reilen en zeilen binnen de gevangenis. Hij ging op inspektie, deelde straffen uit en bracht van zijn ervaringen verslag uit in de vergadering. Deze funktie rouleerde maandelijks langs de commissieleden. De vice-president was, indien hij dat wenste, van dit werk vrijgesteld. Inmiddels verdween de goeverneur steeds meer naar de achtergrond. Steeds vaker traden de gevangenisbesturen zonder zijn tussenkomst in kontakt met het ministerie van justitie.

 

1.1.2.3. De periode van 1886-1953 

De algehele reorganisatie van het gevangeniswezen in 1886 liet ook de bestuursinrichting niet ongemoeid. Bij ministerieel schrijven van 24 augustus 1886 werden de kommissarissen des konings, onder dankzegging voor hun "vele en gewichtige diensten" van hun voorzitterschap ontheven. ( Verzameling van 1886, blz. 910.) Vervolgens werd bij Koninklijk Besluit van 31 augustus 1886 (Stbl. 159) een "algemene maatregel van inwendig bestuur voor de nederlandse gevangenissen" afgekondigd. ( Verzameling van 1886, blz. 911-929.)

 

Het beheer over de gestichten werd nu gevoerd door de direkties, onder de bevelen van de besturen, die nu weer Colleges van Regenten heetten. Deze kolleges, waarvan de leden en de voorzitter op voordracht van de leden zelf door de Kroon werden benoemd, dienden uit tenminste drie personen te bestaan. Het lidmaatschap was een honorair ambt. Wel kon, indien daar volgens het oordeel van de minister van justitie aanleiding toe bestond, een bezoldigde sekretaris worden aangesteld. De macht van de besturen bleef inmiddels groot. Artikel 12 van de nieuwe maatregel decreteerde: "Het toezicht over alle aangelegenheden van de gestichten is aan het college van regenten opgedragen". Voor alle duidelijkheid voegde artikel 13 daar nog aan toe: "Behoudens het gezag, aan de hoofden toegekend, gaan in het algemeen alle bevelen omtrent den dienst van de gestichten van het college van regenten uit".

 

Tegen deze toestanden begon de Tweede Kamer omstreeks 1920 bezwaren te maken. Er rees met name verzet tegen de omstandigheid dat de besturen eigenlijk zichzelf aanvulden. Het zou gewenst zijn dat regering en parlement daarop meer greep kregen. De minister was het daarmee eens en hij gaf de voordracht voor nieuwe regenten in handen van de kommissaris der koningin, die overigens de besturen 

nog wel hoorde. Tevens konden nu de gestichtsdirekteuren adviserende leden zijn van hun besturen. ( Eggink, blz.66 )

 

In 1929 gingen vanuit de volksvertegenwoordiging stemmen op om de Colleges van Regenten te vervangen door Commissies van Toezicht met aanmerkelijk minder bevoegdheden. Daarin wenste de minister echter niet te bewilligen. Pas na de oorlog kwam dit thema weer ter tafel. De in 1946 ingestelde commissie Fick kwam na lange discussies tot het advies om de Colleges van Regenten af te lossen door Commissies van Toezicht en het beheer over de gevangenissen volledig in handen van de direkties te leggen. In de Beginselenwet Gevangeniswezen van 1953 werden die suggesties overgenomen. De Colleges van Regenten maakten plaats voor Commissies van Toezicht; de direkteuren kregen de volle verantwoordelijkheid voor het beleid in de gevangenissen toegeschoven. ( Egging, blz. 66-70.) 1.2.

 

De leeuwarder gevangenissen en hun besturen

1.3. Hoofdstuk iii de gevangenissen van heerenveen en sneek en hun besturen 

1.3.1. Heerenveen 

1.3.1.1. De Gestichten 

Blijkens het meer aangehaalde rapport betreffende de toestand van het gevangeniswezen in Friesland in 1798 bezat Heerenveen in dat jaar geen gevangenis. Op 26 april 1811 besloot de prefekt dat in Heerenveen een "convenabel gebouw" moest worden aangekocht om als Huis van Arrest te kunnen dienen. ( B.R.F. Voorlopig inventarisnummer 1313.) Van kopen kwam echter niets. In 1811 werd een huis aan de Molenwijk gehuurd van Elias Hiddinga, koopman te Heerenveen. ( Het huurkontrakt is door mij niet aangetroffen. In B.R.F., voorlopig inventarisnummer 1841, bevindt zich een besluit van de prefekt van 20 maart 1813 betreffende het uitbetalen van achterstallige huur aan Hiddinga. ) De plaatsbepaling van het gebouw kan worden vastgesteld uit een brief van Hiddinga aan de goeverneur van Friesland. Archief 

Gouverneur, 1ste Divisie, ingekomen brief van 7 maart 1815, nummer 208. ( Archief Gouverneur, brief van het College van Regenten over de gevangenissen te Heerenveen, ingekomen op 19 april 1833, nummer 10. (Algemene Administratie).) Dit gehuurde gebouw bleef in gebruik tot 1833. Bij Koninklijk Besluit van 12 februari 1833, nr. 22, werd krediet verleend voor de aankoop van Crackstate, dat nog in hetzelfde jaar als gevangenis werd ingericht.

 

In 1889 en 1890 werd achter Crackstate een nieuwe gevangenis gebouwd. Tussen 1811 en 1887 waren in Heerenveen gevestigd:

  1. Een Huis van Arrest. 
  2. Een Huis van Bewaring "oude stijl". 
  3. Een Huis van Korrektie.

Het bestaan van het Huis van Korrektie kon door mij slechts worden vastgesteld aan de hand van de inhoud van sommige registers van inschrijving. De daarin vermelde straffen, 4 maanden tot 5 jaar, konden volgens het Koninklijk Besluit van 4 november 1821 slechts in een Huis van Korrektie worden uitgezeten. Met betrekking tot de aanvangsdata van het Huis van Bewaring en het Huis van Korrektie verkeren wij in het ongewisse. Ook de archieven van het Provinciaal Bestuur van Friesland, 1813-1918 geven geen uitsluitsel en hetzelfde geldt voor de archieven van de ministeries van justitie en van binnenlandse zaken. Vanaf 1887 was ook in Heerenveen de in het eerste hoofdstuk van deze inleiding breedvoerig omschreven wet van 1886 van kracht. Dit had tot gevolg dat er twee gevangenissen overbleven:

  • een Huis van Bewaring "nieuwe stijl";
  • een Gewone Strafgevangenis, die in 1902 werd omgezet in een Hulpstrafgevangenis. De gevangenissen in Heerenveen werden met ingang van 1 november 1923 opgeheven. ( Koninklijk Besluit van 10 september 1923. Een afschrift van dit besluit werd mij welwillend toegestuurd door het Centraal Wervings- en Opleidingsinstituut van het Gevangeniswezen te Den Haag. )

1.3.1.2. Het bestuur 

Zoals vermeld in het tweede hoofdstuk werden bij schrijven van de minister van binnenlandse zaken van 29 juni 1811 de leden van de Commissies van Weldadigheid in Friesland benoemd. En evenals dat in Leeuwarden het geval was werd in Heerenveen op verzoek van de bestuursleden hun datum van indiensttreding verschoven naar de eerste oktober van dat jaar.

 

Over de verdere geschiedenis van het heerenveense bestuur is nauwelijks iets bekend. De eerst-aangewezen bron, het bestuursarchief, is nagenoeg verloren gegaan terwijl in dit geval de archieven van de hogere organen geen relevante gegevens bevatten. Daar komt nog bij dat het ene notulenboek waarover wij beschikken grote hiaten vertoont. Eén ding komt uit die schaars bewaard gebleven aantekeningen overigens wel naar voren: de sfeer was in Heerenveen een stuk gemoedelijker dan in Leeuwarden. Het College van Regenten oefende geen regelmatige contrôle uit op de gang van zaken binnen de gevangenissen. Blijkens een reglement uit 1853 ( Reglement Heerenveen, blz. 10 en 11.) was er zelfs geen maandkommissaris die geregeld zijn ronde deed. Het toezicht over de gevangenissen was gelegd in handen van een "Commissie van Policie", benoemd uit het College van Regenten. Als er moeilijkheden waren moest de cipier met deze commissie kontakt opnemen.

 

Toen de gevangenissen werden gesloten werd het College van Regenten ontbonden. Het Koninklijk Besluit dat de opheffing yan de gevangenissen dekreteerde kan worden beschouwd als de ontslagbrief voor de bestuursleden. ( Volgens vriendelijke mededeling van het Centraal Wervings- en Opleidingsinstituut.)

 

1.3.2. Sneek 

1.3.2.1. De Gestichten 

In 1746 werd te Sneek een Spinhuis gebouwd. Het heeft niet lang dienst gedaan en werd, na geruime tijd te hebben leeggestaan, tot exersitieplaats voor de stedelijke schutterij bestemd. ( Tegenwoordige Staat van Friesland, blz. 263-264.) En zo had Sneek, evenmin als Heerenveen, in 1798 een gevangenis.

 

In die toestand kwam verandering in 1811, toen de prefekt besloot dat de Kleine Kerk tot Huis van Arrest verbouwd moest worden. ( B.R.F. Voorlopig inventarisnummer 13 13. ) Dit gesticht heeft dienst gedaan tot 1842. In dat jaar werd een nieuwe gevangenis gebouwd aan de Kleine Kerkstraat. ( Verslag van de provinciale goeverneur, blz. 53. ) In 1891 brandde de gevangenis gedeeltelijk uit, nadat een gedetineerde zijn strozak in brand had gestoken. De gevangenen wier cellen door het vuur getroffen waren werden gedurende de tijd van de herbouw in Leeuwarden ondergebracht. Tussen 1811 en 1887 waren in Sneek gevestigd:

  • een Huis van Arrest; 
  • een Huis van Bewaring "oude stijl"; 
  • een Huis van Korrektie.

Evenals bij Heerenveen kon ook hier het bestaan van een Huis van Korrektie slechts worden afgeleid uit de inhoud van sommige registers van inschrijving. En ook hier, om dezelfde redenen als in het geval Heerenveen, kan uit de archieven van de aldaar genoemde hogere organen niet met zekerheid worden opgemaakt wanneer het Huis van Bewaring en het Huis van Korrektie van de grond zijn gekomen. Het Huis van Arrest werd in 1877 gesloten en vervangen door een "cellulaire gevangenis". ( Koninklijk Besluit van 19 september 1877, nr. 24. Algemeen Rijksarchief, archief van het Kabinet des Konings, 1840-1897. Inventarisnummer 2239. ) Dat wil zeggen, dat vanaf toen in Sneek de gedetineerden hun straf in een cel moesten ondergaan. Deze vorm van strafuitoefening was wettelijk mogelijk sedert 1851. ( Wet van 29 juni 1851. De Jongh, deel 2, blz. 175-176. ) Overigens liep men in het geval Sneek enigszins op de gebeurtenissen vooruit, omdat het celstelsel eerst in 1886 integraal werd ingevoerd. ( Vriendelijke mededeling van het Centraal Wervings- en Opleidingsinstituut van het Gevangeniswezen te Den Haag. )

 

Na de invoering van de wet van 1886 waren in Sneek nog gevestigd:

  • een Huis van Bewaring "nieuwe stijl"; 
  • een Gewone Strafgevangenis, die in feite dus reeds sedert 1877 bestond.

De gevangenissen in Sneek werden met ingang van l juli 1922 opgeheven. ( Koninklijk Besluit van 25 maart 1922, nr. 74. Een afschrift van dit besluit werd mij ter hand gesteld door het Centraal Wervings- en Opleidingsinstituut van het Gevangeniswezen te Den Haag.)

 

1.3.2.2. Het Bestuur 

Evenals in Leeuwarden en in Heerenveen kreeg het per 1 september 1811 in Sneek benoemde gevangenisbestuur respijt van de prefekt tot de eerste oktober van dat jaar. Uit de bewaard gebleven resolutieboeken rijst een beeld op van bestuursleden die in gemoedelijkh.eid wel ongeveer konden wedijveren met de kollega's uit Heerenveen. Het gevangenispersoneel werd vriendelijk bejegend; verzoeken van gedetineerden werden vaak zonder veel plichtplegingen ingewilligd. Blijkens een reglement uit 1887 kende Sneek evenmin als Heerenveen een maandkommissaris. De gang van zaken werd namens het College in het oog gehouden door een weekkommissaris. ( Reglement Sneek, blz. 4.)

 

Het Koninklijk Besluit dat de opheffing van de gevangenissen beval was ook hier de ontslagbrief voor de Regenten. ( Vergelijk noot 42.) 

Opvallend is wel, dat het College op zijn laatste vergadering besloot om zijn eigen opheffing niet zonder festiviteiten voorbij te laten gaan!

 

1.4. Hoofdstuk iv de archieven en de inventaris 

1.4.1. Leeuwarden 

1.4.1.1. Het bestuursarchief 

Toen het archief van het College van Regenten c.q. de Commissie van Administratie over de gevangenissen te Leeuwarden in de Rijksarchiefbewaarplaats aldaar werd opgenomen was er geen door de administratie vervaardigde inventaris of zelfs magazijnlijst voorhanden. Bijgevolg ontbrak iedere vorm van overzicht. Wel waren, al voor ik met de inventarisatie begon, de ingekomen stukken en de resolutieboeken door enige van mijn kollega's chronologisch in de stellingen geplaatst. De kern van het bestuursarchief wordt gevormd door de resolutieboeken, lopende van 1812-1940. Door de grote greep die het bestuur had op letterlijk alles wat zich in de gevangenis afspeelde vormen de resolutieboeken een eersterangs bron van informatie voor de geschiedenis van het gevangeniswezen in de Friese hoofdstad. De resolutieboeken zijn niet nader toegankelijk gemaakt, ook niet door middel van trefwoorden in de marge. Wel toegankelijk gemaakt zijn de ingekomen stukken, die veelal per kwartaal en incidenteel per halfjaar zijn ingebonden.

 

De onderzoeker kan beschikken over de volgende ingangen:

  1. 1. Agenda's, waarin de brieven bij binnenkomst werden ingeschreven. 
  2. 2. Indexen, die naderhand door de administratie werden vervaardigd.

Voorts werden alle ingekomen stukken op de bestuursvergaderingen voorgelezen en vervolgens besproken, met als gevolg dat de afzenders mitsgaders de inhoud van de stukken behoudens enige uitzonderingen vrij uitvoerig in de resolutieboeken genoteerd staan. Bestudeert men dus een bepaalde zaak dan kan men in de resolutieboeken de vermelding vinden van de stukken die daarbij werden overgelegd.

 

Het antwoord op een ingekomen brief werd veelal tijdens de bestuursvergaderingen vastgesteld. Men vindt dan termen als ".... wordt besloten te antwoorden, ".... wordt besloten te rescriberen", etc. Op die manier heeft men toch min of meer een ingang op de minuten van uitgaande stukken, die tot 1886 per jaar zijn ingebonden en die daarna in registers van uitgaande brieven werden afgeschreven, zonder verder toegankelijk te zijn gemaakt.

 

Het gevangenisbestuur regelde de gehele personeelsadministratie van de aan zijn beheer toevertrouwde instellingen. Aan het personeelsbeleid werden geheime vergaderingen gewijd, terwijl ook de korrespondentie over dit dienstvak een geheim karakter droeg. Hiermee zijn de in de inventaris voorkomende termen "notulenboeken van geheime vergaderingen" en "registers van geheime uitgaande stukken" verklaard. Gezien hun inhoud konden deze stukken dus niet in de afdeling "stukken van algemene aard" worden geplaatst. Ieder personeelslid behoorde te worden ingeschreven in een personeelsstamboek. Deze registers zijn maar voor een deel bewaard gebleven en nogal onvolledig ingevuld. Ze zijn hiërarchisch ingedeeld: als eerste vindt men de leden van de direktie, vervolgens het administratieve personeel, gevolgd door de hoofdbewaarders, de bewaarders en tenslotte de lagere beambten. De thesaurier heeft een eigen archief gevormd, bestaande uit een aantal registers van uitgaande stukken die niet nader toegankelijk zijn gemaakt, en uit een contrôleregister op de uitgaanskassen van de gevangenen. Zijn zelfstandige positie binnen het bestuur blijkt voorts uit zijn aanspreektitel: "Thesaurier en lid van het College". Van de uit het College benoemde commissies is alleen een deel van het archief van de Bouwcommissie bewaard gebleven.

 

1.4.1.2. De gevangenisarchieven 

Toen eenmaal duidelijk was geworden om de archieven van welke gevangenissen het ging leek het mij verstandig om de archieven in volgorde van "zwaarte" in de inventaris op te nemen. Men kan zo de gang van een gedetineerde door de diverse gestichten volgen. Deze procedure heb ik zowel met betrekking tot de toestand van voor als van na de invoering van de wet van 1886 gevolgd.

 

Voor de invoering van die wet waren in Leeuwarden het Huis van Arrest, het Huis van Justitie en het Provoosthuis verenigd in het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering. Deze samenvoeging had geen enkele administratieve betekenis en men vindt in de inventaris dan ook de afzonderlijke archieven van het Huis van Arrest, het Huis van Justitie en van het Provoosthuis beschreven. De wet van 1886 had geen enkele invloed op de administratie van het Huis van Opsluiting en Tuchtiging, dat slechts een naamsverandering onderging en nu Bijzondere Strafgevangenis voor mannen ging heten. Bijgevolg heb ik in het betreffende archief in 1887 geen cesuur aangebracht. Men vindt in dit archief onder het hoofdstuk "stukken van algemene aard" opgenomen de zogeheten "registers van bijzondere voorvallen". Deze stukken dragen namelijk een "algemeen" karakter. Het zijn dagboeken waarin de voornaamste gebeurtenissen in de gevangenissen staan opgetekend. De registers van inschrijving van het gevangeniswezen in Leeuwarden nemen in deze inventaris een aanvang in 1805.

 

De registers van inschrijving vanaf 1797-1803 bevinden zich in de archieven van de lands- en gewestelijke besturen in Friesland van de jaren 1795-1813 (Toegang 8).

 

Wanneer een gevangene in het Huis van Opsluiting en Tuchtiging c.q. de Bijzondere Strafgevangenis werd ingeschreven moest een extract uit zijn vonnis worden overgelegd. Deze extracten zijn gealfabetiseerd, zodat de onderzoeker, na in het register van inschrijving de naam van een gedetineerde te hebben gevonden, zonder veel moeite het extract uit zijn vonnis kan opvragen. De archieven van de kampen voor politieke delinquenten tenslotte werden, gezien hun bijzondere karakter - ze stonden immers los van het eigenlijke gevangeniswezen - als laatste in de afdeling Leeuwarden geplaatst.

 

1.4.2. Heerenveen en Sneek 

In Heerenveen is het bestuursarchief vrijwel geheel, in Sneek voor een deel verloren gegaan. De stukken die in beide archieven zijn beschreven behoeven, na de verklaringen ten aanzien van Leeuwarden, geen verdere kommentaar. Met betrekking tot de indeling van de gevangenisarchieven kan worden opgemerkt dat daarbij dezelfde systematiek werd gevolgd als bij Leeuwarden.

 

1.5. Bewaarplaats, vernietiging, omvang en toegankelijkheid 

Het archief van het College van Regenten / de Commissie van Administratie over de gevangenen te Leeuwarden werd in 1966 vanuit het Huis Aan Bewaring overgebracht naar het Rijksarchief in Friesland. De hoofdmoot van de gevangenisarchieven volgde in 1968. Het restant van de gevangenisarchieven benevens het grootste deel van het archief van het College van Regenten over de gevangenissen te Sneek 

volgde in de jaren 1969-1977.

 

Bij vernietiging uit de hier beschreven archieven werd strikt de hand gehouden aan de voorschriften die zijn neergelegd in de "Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken vastgesteld bij gemeenschappelijke beschikking van de Ministers van Justitie en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen d.d. 8 september 1956, afd. A.Z. / P. & A., nr. 336/056, en 6 oktober 1956, afd. O.K.N., nr. 2936l; gewijzigd bij gemeenschappelijke beschikkingen van de ministers van Justitie en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk d.d. 4 juni 1965, afd. A.Z. / P. & A., nr. 347/065, en 29 juni 1965, afd. O.K.N., nr. 116989, respectievelijk d.d. 31 augustus 1967, afd. A.Z. / P. & A. nr. 519/067, en 29 september 1967, directie O.K.N., afd. O., nr. 139418." De archieven hebben een gezamenlijke omvang van 53 m. Ze zijn openbaar op voorwaarde echter dat de archiefbescheiden betreffende nog levende personen, anders van voor wetenschappelijk onderzoek, niet toegankelijk zijn.

 

1.6. Dankbetuiging 

Ik wil deze inleiding niet afsluiten dan nadat ik enige personen en instellingen mijn dank heb betuigd voor de medewerking die ze mij gedurende de inventarisatiearbeid hebben geboden. In de eerste plaats moet hier genoemd worden het Centraal Wervings- en Opleidingsinstituut van het Gevangeniswezen in Den Haag dat mij veel waardevolle gegevens verstrekte en dat met een vlotheid waarvoor men slechts bewondering kan hebben. In de tweede plaats een woord van hartelijke dank aan het adres van de heer J. van der Oord, voormalig directeur van de Strafgevangenis te Leeuwarden, die mij twee keer een langdurig onderhoud toestond en mij op die manier een schat aan achtergrondinformatie verschafte. Daarnaast moet worden genoemd de heer B. Droogsma, oud-administrateur aan de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden die mij met name waardevolle gegevens in handen speelde over de geschiedenis van het archief.

 

Tenslotte betuig ik mijn erkentelijkheid aan de heer Bom, direkteur van het Huis van Bewaring te Leeuwarden, die mij persoonlijk een middag heeft rondgeleid door de gebouwen van twee van de instellingen waarvan de archieven in de navolgende inventaris beschreven staan.

 

Leeuwarden, juli 1978; S.de Haan.

1.7. Literatuur en gedrukte bronnen 

E.J. Besier: Leeuwarden, strikt en duidelijk. "Balans", maandblad voor gevangeniswezen en T.B.R.-stelling, no. 5 (mei 1977) blz. 1-5. J. de Bosch Kemper: Wetboek van Strafvordering met een bijvoegsel bevattende formulieren en voorbeelden. Deel 3. Amsterdam, zonder jaar. 

Cd. Busken Huet: Het Land van Rembrand. Amsterdam 18862. 

W. Eekhoff: Geschiedkundige beschijving van Leeuwarden. Facsimile-herdruk van de uitgave van 1846. Leeuwarden, 1967. 

J.W. Eggink: De geschiedenis van het Nederlandse gevangeniswezen. Assen (1958). 

S. de Haan: Inwoners der stad, bekend door hunne menschlievendheid; het bestuur over de Leeuwarder gevangenissen in de eerste helft van de negentiende eeuw. "It Beaken", nrs. 516 (1977) blz. 218-228. 

A. Hallema: Geschiedenis van het Gevangeniswezen, hoofdzakelijk in Nederland. 's-Gravenhage, 1958. 

A. Jansen: De Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden. Leeuwarden (1949). 

J.J. de Jong: Verzameling van wetten betrekkelijk het gevangeniswezen in de Nederlanden, sedert de invoering der Fransche Wetgeving tot en met den jare 1844. Leeuwarden, 1846. 

J.J. de Jongh: Verzameling van wetten betrekking het gevangeniswezen in de Nederlanden, tweede deel, aanvangende met den jare 1846. 

Leeuwarden (1854). 

Ph. Kooperberg: Geneeskundige plaatsbeschrijving van Leeuwarden. 's-Gravenhage, 1888. 

E.A.M. Lamers: De Commissies van Toezicht bij de Strafgestichten onder de Beginselenwet Gevangeniswezen. 's-Gravenhage, 19622. 

Ramon de la Sagra: Reis door Nederland en België, met toepassing op de gevangenissen in die beide landen. Eerste deel, Nederland. 

Groningen, 1839. 

J. Simon van der Aa: De arbeid als element in de vrijheidsstraf. Groningen, 1906. 

J.S. Theissen: Het Blokhuis in de zestiende eeuw. "De Vrije Fries", (1913), blz. 1-43. 

H. Wever: De Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden, een medisch-hygiënisch onderzoek. Assen, (1940). 

Tegenwoordige Staat van Friesland. Deel III. Amsterdam, Leiden, Dord., 1788. 

Verslag van de toestand der provincie over het verslagjaar 1841/1842, uitgebracht door de Goeverneur aan de Provinciale Staten. 

Reglement voor het Huis van Arrest te Heerenveen. Heerenveen, 1853. 

Huishoudelijk reglement voor de Strafgevangenis te Sneek. 's-Gravenhage, 1887. 

Verzameling van wetten betreffende het gevangeniswezen in 1886. Den Haag (1887). 

Kort overzicht van de geschiedenis der gebouwen bij het Departement van Justitie in gebruik. (Den Haag), 1912. 

Verzameling van wetten betreffende het gevangeniswezen. Bijzondere aflevering. 's-Gravenhage, 1933.

 

1.8. Ongedrukte bronnen 

1.8.1. Algemeen Rijksarchief, Den Haag 

  • Archief van de Algemene Secretarie van het Kabinet des Konings, 1813-1840. 
  • Archief van het Kabinet des Konings, 1840-1897. 
  • Archief van het Ministerie van Justitie, 1813-1876. 
  • Archief van de afdeling Gevangenissen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1823-1842.

 

1.8.2. Rijksarchief in Fiesland, Leeuwarden 

  • De archieven van de Staten van Friesland en de daarmede verbonden Colleges, 1580-1795. 
  • De archieven van de Lands- en Gewestelijke Besturen in Friesland van de jaren 1795-1813. (Te citeren als: B.R.F.). 
  • De archieven van het Provinciaal Bestuur van Friesland, 1813-1918. 
  • De archieven van de instellingen van het gevangeniswezen in Leeuwarden, Heerenveen en Sneek, 1812-1953.

1.9. Bijlage lijst van instellingen die geen archief hebben gevormd 

Bijage lijst van instellingen die geen archief hebben gevormd of waarvan het archief geheel of over een bepaalde periode verloren is 

gegaan

 

1.9.1. Leeuwarden 

a. De navolgende commissies uit het College van Regenten / de Commissie van Administratie hebben geen archief gevormd: 

  • de commissie over de arbeid; 
  • de commissie voor de levensmiddelen; 
  • de commissie voor de kleding- en liggingsstukken; 
  • de commissie voor af- en ontslag.

b. Van de navolgende gestichten is over de aangegeven periode het archief verloren gegaan: 

  • het Huis van Justitie, 1812-1826; 
  • het Huis van Bewaring "oude stijl", 1824-1839; 
  • het Huis van Korrektie, 1812-1824; 
  • het Provoosthuis tot 1839; 
  • het kamp "Ericadorp", 1945-1947.

1.9.2. Heerenveen 

Van de navolgende instellingen is over de aangegeven periode het archief verloren gegaan: 

  • het College van Regenten tot 1875; 
  • het Huis van Arrest, 1812-1841; 
  • het Huis van Bewaring "oude stijl" tot 1846; 
  • het Huis van Korrektie tot 1842.

1.9.3. Sneek 

Van de navolgende instellingen is het archief over de aangegeven periode verloren gegaan: 

  • het College van Regenten tot 1859; 
  • het Huis van Arrest, 1812-1837; 
  • het Huis van Bewaring "oude stijl" tot 1844; 
  • het Huis van Korrektie tot 1844.

2. Inventaris eerste afdeling, Leeuwarden 

2.01. Archieven van het kollege van regenten/ de commissie van administratie over de gevangenissen te leeuwarden, 1812-1953 

2.01.1. Hoofdarchief 

2.01.1.1. Stukken van algemene aard 

  • Resolutieboeken 1812-1940 
  • Ingekomen stukken 1814-1953 
  • Ingekomen stukken, afschriften 1814-1824 
  • Minuten van uitgaande stukken 1823-1886, juni 
  • Registers van uitgaande stukken 1886, juli-1953 
  • Agenda's van ingekomen stukken 1853-1953 
  • Indexen op de ingekomen stukken 1825-1947 
  • 1940-1947 N.B.Nummer 643 is door brand vrij zwaar beschadigd 
  • Jaarverslagen betreffende het Huis van Opsluiting en Tuchtiging/ de Bijzondere Strafgevangenis 1858-1880 en 1901-1953 
  • Bijlagen bij de jaarverslagen betreffende het Huis van Opsluiting en Tuchtiging/ de Bijzondere Strafgevangenis 1864-1915 
  • Jaarverslagen betreffende het Huis van Bewaring 1864-1941 
  • Bijlagen bij de jaarverslagen betreffende het Huis van Bewaring 1865-1918

 

2.01.1.2. Stukken betreffende bijzondere onderwerpen 

2.01.1.2.1. Stukken betreffende regIementering 

  • Reglement van orde voor de vergaderingen van de Commissie van Administratie 1824 
  • Reglement op het onderbrengen der gevangenen in het Huis van Opsluiting en Tuchtinging in verschillende strafklassen 1848 
  • Reglement op de kerkdiensten in de gevangenissen te Leeuwarden 1853 
  • Instructie voor de assistent-chirurgijn 1864 
  • Reglement voor de leesbib1iotheek der gevangenen 1879

2.01.1.2.2. Stukken betreffende het personeel 

  • Notulenboeken van geheime vergaderingen 1865-1908
  • Registers van geheime uitgaande stukken 1832-1925 
  • Agenda van geheime stukken 1866-1885 
  • Registers van beambten, met aantekening van ontslag of overlijden 1867-1900 
  • Stamboek betreffende het administratief personeel circa 1929-1957 
  • Stamboeken administratief personeel 1915-1955 
  • Stamboek betreffende het hulppersoneel 1946-1957 
  • Stamboek betreffende het bewakingspersoneel circa 1872-1957 
  • Stamboeken bewakingspersoneel 1858-1957

2.01.1.2.3. Stukken betreffende de gevangenen 

  • Contrôleregisters 1825-1922 
  • NB Met gegevens betreffende de contrôle op militairen over de periode 1887-1906 
  • Aanvullende contrôleregisters 1836-1878 
  • Contrôleregisters betreffende gestrafte militairen 1889-1921 
  • NB Aantekeningen betreffende de kontrôle op gestrafte militairen over de periode 1887-1906 staan genoteerd achterin inventarisnummer 696

2.01.1.2.4. Stukken betreffende de gevangenissen in de meidagen van 1940 

Verslag van de gebeurtenissen in de Leeuwarder gevangenissen gedurende de meidagen van 1940, opgemaakt in 1940

 

2.01.2. Archief van de thesaurier 

2.01.2.1. Stukken van algemene aard 

Registers van uitgaande stukken 1828-1894

 

2.01.2.2. Stukken betreffende bijzondere onderwerpen 

2.01.2.2.1. Stukken betreffende de uitgaanskassen der gevangenen 

Contrôleregister op de uitgaanskassen van de gevangenen 1839-1943

 

2.01.3. Archief van de bouwcommissie 

Rapport, ingekomen van de adjunkt-kommandant van het Huis van Opsluiting en Tuchtiging betreffende de verlichting van dat gesticht door middel van gas 1853 

Akten, waarbij de Bouwcommissie namens de Commissie van Administratie een nieuwe celienvleugel van het Huis van Opsluiting en Tuchtiging overneemt van de ingenieur van de waterstaat 1861 Stukken betreffende te verrichten onderhoudswerkzaamheden aan het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering 1862-1870 

Stukken betreffende te verrichten onderhoudswerkzaamheden aan het Huis van Opsluiting en Tuchtiging 1856-1870 

Bestek en voorwaarden voor het maken van een vrouwenkwartier en het inrichten van een Pistôle in het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering 1865 

Stukken betreffende verbouwingswerkzaamheden aan het Huis van Opsluiting en Tuchtiging 1870-1875 

Bestek en voorwaarden voor de bouw van een Huis van Bewaring 1889 

Tekening en plattegronden, gemaakt in verband met de bouw van het Huis van Bewaring 1889 

NB Zie kaartenverz. nrs. 13.087-13.090 

Bestek en voorwaarden voor de bouw van een nieuwe cellenvleugel aan de Bijzondere Strafgevangenis 1892 

Tekening en plattegronden, gemaakt in verband met de bouw van de nieuwe cellenvleugel aan de Bijzondere Strafgevangenis 1892 

NB Zie kaartenverz. nrs. 13.091-13.096

 

2.01.4. Aanhangsel 

Verhandeling over de toestand in de gevangenissen door L.G. Bouricius, lid van de Commissie van Administratie

 

1837

2.02. Archief van het huis van arrest, 1812-1886 

  • Registers van inschrijving (mannen en vrouwen) 1812-1813 en 1822-1839 
  • Registers van inschrijving (mannen) 1839-1886 
  • Registers van inschrijving (vrouwen) 1839-1886

2.03. Archief van het huis van justitie, 1826-1886 

  • Registers van inschrijving (mannen en vrouwen) 1826-1839 
  • Registers van inschrijving (mannen) 1839-1886 
  • Registers van inschrijving (vrouwen) 1839-1886

2.04. Archief van het provoosthuis, 1839-1886 

  • Registers van inschrijving 1839-1886 
  • Registers betreffende tot gevangenisstraf veroordeelde militairen 1819- 1860

2.05. Archief van het huis van bewaring, 1839-1887 ("oude stijl") 

  • Registers van inschrijving (vrouwen) 1839-1887

2.06. Archief van het tuchthuis, 1805-1824 

  • Registers van inschrijving 1805-1828 
  • NB In inventarisnummer 822 werden de zwaar gestraften ingeschreven. Tot 1824 werden dezen ondergebracht in het Tuchthuis, daarna in het Huis van Opsluiting en Tuchtiging. De administratie van dat gesticht gebruikte tot 1828 het door het Tuchthuis aangelegde register van inschrijving

2.07. Archief van het huis van korrektie, 1824-1887 

  • Registers van inschrijving (mannen en vrouwen) 1824-1839 
  • Registers van inschrijving (mannen) 1839-1887 
  • Registers van inschrijving (vrouwen) 1839-1887

2.08. Archief van het-huis van bewaring, 1888-1945 ("nieuwe stijl") 

2.08.1. Stukken van algemene aard 

  • Register van bijzondere voorvallen 1917-1945

2.08.2. Stukken hetreffende bijzondere onderwerpen 

2.08.2.1. Stukken betreffende de inschrijving van de gevangenen 

  • Registers van inschrijving van voorlopig aangehoudenen 1888-1940 
  • Registers van inschrijving van tot hechtenis veroordeelden 1886-1938 
  • Register van kinderen, met de moeders opgenomen 1888- 1968

2.09. Archief van de hulpstrafgevangenis, 1888-1938 

Registers van inschrijving 1888-1938

 

2.10. Archief van het huis van opsluiting en tuchtiging / de bijzondere strafgevangenis, 1828-1953 

N.B. Stukken jonger dan 75 jaar zijn niet openbaar!

 

2.10.1. Hoofdarchief

2.10.1.1. Stukken van algemene aard 

  • Registers van stukken, ingekomen via de Commissie van Administratie 1863-1878 
  • Registers van stukken, ingekomen van het departement van justitie en van gerechtelijke organen 1878-1924 
  • Registers van uitgaande stukken 1841-1923 
  • Minuten van uitgaande stukken 1944 
  • Registers van bijzondere voorvallen. 1888-1948

2.10.1.2. Stukken betreffende bijzondere onderwerpen 

2.10.1.2.1. Stukken betreffende gebouwen en brandpreventie 

  • Stukken betreffende het aanbrengen van verbeteringen in en aan de gebouwen van het gevangeniskompleks 1947 
  • Stukken betreffende het verbeteren van de brandpreventie 1947

2.10.1.2.2. Stukken betreffende het personeel 

  • instruktie voor de portier in het Huis van Opsluiting en Tuchtiging 1866 
  • Brieven, ingekomen van sollicitanten naar de funktie van bewaarder in het Huis van Opsluiting en Tuchtiging 1851, 1865, 1871 
  • Stukken betreffende het respekteren van de duitse bezettende macht door het gevangenispersoneel 1941 
  • Stukken inzake het ontslag van Samuel Mendels, Joods gevangenisleraar te Leeuwarden 1942, 1943

2.10.1.2.3. Stukken betreffende de gevangenen 

Registers van inschrijving 1828-1955 

  • NB De eerste inschrijvingen van het Huis van Opsluiting en Tuchtiging staan genoteerd in het register van inschrijving van het Tuchthuis. 
  • Dit betreft de periode 1824-1828. Zie inventarisnummer 822 en de aantekening aldaar 
  • Register van inschrijving van militairen 1872-1908 
  • Register van inschrijving van smokkelaars 1918-1919 
  • Index op de registers van inschrijving 1888-1945 
  • Extrakt-vonnissen 1830-1935 
  • Extract-vonnissen van gearresteerde militairen 1840-1922 
  • Bijlagen bij de extract-vonnissen van gearresteerde militairen 1840-1922 
  • Extractvonnissen van smokkelaars 1917-1918 
  • Register van overleden gedetineerden 1888-1964 
  • Registers van uitgaande stukken betreffende door de gevangenen te verrichten arbeid en de daarvoor benodigde materialen 1887-1895 
  • indexen op de registers van uitgaande stukken betreffende door de gevangenen te verrichten arbeid en de daarvoor benodigde materialen 1889-1899 
  • Register houdende opmerkingen over de bewakingsdienst in het Huis van Opsluiting en Tuchtiging 1865 
  • Brieven, ingekomen van familieleden van gedetineerden 1848-1872 en ongedateerd 
  • Stukken betreffende de behandeling van Joodse gevangenen 1942 
  • Stukken betreffende de behandeling van politieke delinkwenten 1945- 1947 
  • Rapport, ingekomen van de aan de gevangenis verbonden Sociale Dienst 1950

2.10.2. Archief van de dienstencommissie 

  • Beschikking van de minister van justitie, regelende de instelling en de werkwijze van de dienstencommissies voor ambtenaren bij het 
  • gevangeniswezen, rijkstucht- en opvoedingswezen 1931, gewijzigd vastgesteld in 1939 
  • Notulen 1928-1953 
  • Ingekomen stukken 1929-1939

2.10.3. Archief van de vergadering van hogere gestichtsambtenaren 

  • Notulenboeken 1915-1937

2.10.4. Archief van de gestichtsraad 

  • Notulen 1930-1946

2.11. Archieven van de kampen voor politieke delinquenten te Leeuwarden, 1945-1947 

2.11.1. Archief van het kamp "Arendstuin" voor mannelijke en vrouwelijke politieke gevangenen, 1945-1947 

  • Dagboeken van de commandant van het kamp Arendstuin, later tevens belast met het commando over het kamp op de vliegbasis 1945- 1947 
  • Register van inschrijving 1945 april-augustus

2.11.2. Archief van het mannenkamp voor politieke gevangenen op de vliegbasis te Leeuwarden, 1945-1947 

Registers van inschrijving 1945-1947

 

3. Tweede afdeling, Heerenveen 

3.1. Archief van het college van regenten over de gevangenissen te Heerenveen 1875-1907 

  • Notulenboek 1875-1907 
  • Kopieboek van uitgaande stukken 1884-1889

3.2. Archief van het huis van arrest, 1842-1887 1096-1102. Registers van inschrijving, 1842-1887. 7 delen 

3.3. Archief van het huis van bewaring, 1846-1887 ("oude stijl") 

  • Registers van inschrijving 1846-1887

3.4. Archief van het huis van korrektie, 1842-1887 1126-1143. Registers van inschrijving, 1842-1887. 18 delen 

3.5. Archief van het huis van bewaring, 1888-1923 ("nieuwe stijl") 

  • Registers van inschrijving van voorlopig aangehoudenen 1888-1923 
  • Registers van inschrijving van tot hechtenis veroordeelden 1888-1923

3.6. Archief van de strafgevangenis, 1888-1923 

  • Registers van inschrijving 1888-1923

4. Derde afdeling, Sneek 

4.1. Archief van het College van Regenten over de gevangenissen te Sneek, 1813, 1859-1922 

  • Notulenboeken 1892-1922 
  • index op de notulen 1877-1919 
  • Ingekomen stukken 1813, 1906-1907 
  • Register van uitgaande stukken 1910-1922 
  • Registers van jaarrekeningen 1859-1922

4.2. Archief van het huis van arrest, 1838-1877 

  • Registers van inschrijving 1838-1877

4.3. Archief van het huis van bewaring, 1844-1887 ("oude stijl") 

  • Registers van inschrijving 1844-1887

4.4. Archief van het huis van korrektie, 1844-1887 

  • Registers van inschrijving 1844-1887

 

4.5. Archief van het huis van bewaring, 1888-1922 ("nieuwe stijl") 

  • Registers van inschrijving 1888-1922

4.6. Archief van de strafgevangenis, 1888-1922

  • Registers van inschrijving 1888-1922 

Bron en meer informatie op: Tresoar