Walle Melis Oppedijk van Veen


Een veldbed in de raadzaal. Herinneringen aan Workum in oorlogstijd.

 

Uit de memoires van burgemeester Walle Melis Oppedijk van Veen

Van 1936 tot 1948 burgemeester van Workum

Uitgever: Oudheidkundige Vereniging Warkums Erfskip

Gedeelte Huis van Bewaring op bladzijde 115 t/m 120

 

W.M. Oppedijk van Veen werd op 5 mei 1943 ingesloten in het Huis van Bewaring te Leeuwarden. Ruim drie weken later, om precies te zijn op 28 mei, werd hij overgedragen aan de Sicherheitspolizei Leeuwarden. (Bron: Inschrijfregister Archieven van de instellingen van het gevangeniswezen in Friesland, Supplement, inv.nr. 96).

 

HUIS VAN BEWARING

Aangekomen in de gevangenis weer tijden wachten. Tenslotte bleef ik alleen over. Toen verscheen directeur A.B.R. Jansen, vroeg of ik nog eens naar een echte wc wilde, waarbij hij mij een knipoogje gaf, zo van: wil je nog wat vernietigen dan kan het nu. Ik heb toen de belastende papieren in de wc doorgescheurd en doorgespoeld.

Dat doorspoelen van de papieren gaf een rustig gevoel, tot ik midden in de nacht wakker werd en bedacht dat ik de papieren van collega Herman Langman  nog in mijn binnenzak had. Die heb ik toen in pikkedonker opgegeten. Heel onplezierig, vooral omdat ik geen huig heb en dus de vochtregelaar van mijn keel mis. De laatste bladzijden heb ik, doodmisselijk, in snippers gescheurd en door de poep in de ton geroerd. Ze hebben er in de drukte van alle gevangenen van de meidagen gelukkig niet op gelet.

 

De cipier was een zekere Van den Bosch, een goede vaderlander. Hij bracht een catalogus van de gevangenisbibliotheek en een bijbeltje. “Dat had u toch gevraagd.” Daar had hij gelijk in. Een eigenaardige huisregel was dat je deze catalogus eenmaal mocht inkijken. Was hij weer ingeleverd, dan mocht Van den Bosch hem niet weer brengen. Ik heb toen met mijn nagel de nummers in een giro-envelop gedrukt en die envelop zorgvuldig achtergehouden. Toen ik het volgende boek vroeg met nummer en al Daar werd iets groots verricht, een prachtig boek over Indië, zei Van den Bosch “Ik begrijp niets van u. Hoe kunt u dat nu onthouden?” Dat gaf hem zo’n vertrouwen dat hij vroeg of ik hem wilde raadgeven voor na de oorlog.

 

Omdat het standrecht nog steeds gold, was er ook Duitse bewaking. Die keken voortdurend door het raampje, wat je kon horen door het dichtvallen van het dekseltje. Verder werd door Van den Bosch de dokter gewaarschuwd en de werkmeester. “Hebt u allebei nodig.” Weer had hij gelijk. De eerste die zich meldde was de werkmeester. “Ik zeg u goedemorgen,” klonk het iedere morgen weer. Hij bracht giro-papieren, die je moest vouwen in de vorm van een envelop. Als u ijverig bent, haalt u 250 per dag, anders minder, want u gaat ook lezen, denk ik. Zo was het. Mijn eerste boek was Het dorp aan de rivier van Anton Coolen. Het verhaal van dokter Jaap Wiegersma, arts in Lith en jaargenoot van mijn vader. Een wilde rauwe dokter, die stroopte als een volleerd stroper en dan naar Den Haag kwam, een Victoria huurde, vader afhaalde en rijdende door Den Haag zijn strafzaken besprak met “zijn advocaat”.51 Vader was wel op hem gesteld, maar in het zgn. stamboek betreffende het bewakingspersoneel over de jaren 1925-1948 is een Sijtze (Sietse) van de Bosch aangetroffen (Archieven van het gevangeniswezen in Friesland, inv.nr. 670c). Bron: Tresoar.

bijbeltje

 

 

 

 

 

 

 

 

Het bijbeltje met de aantekening “Van Jan” en de toevoeging van mijn vader: “10 mei 1943 Huis van Bewaring Leeuwarden” is in het bezit van Huibert Oppedijk van Veen.

 

Dit rijtuig dankt zijn naam aan Queen Victoria die een duidelijke voorkeur voor dit rijtuig had, mede door de lage instap. Sommige waren uitgerust met een afneembare bok, waardoor de dame zelf de paarden kon mennen. Het verhaal gaat namelijk dat Queen Victoria graag zelf reed. Vond deze zaakjes vreselijk en dat rijden door Den Haag nog veel erger. Als Wiegersma zijn verhalen vertelde, met de hele toneelvoorstelling erbij, stonden de wandelaars stil om dat betoog te horen. Met een paar vriendelijke woorden kon hij soms de straf iets verlagen, meer niet, want Wiegersma gaf zijn fouten grif toe, maar kwam op voor zijn stijl van leven. Begrijpelijk dat dat boek menig uurtje heeft overbrugd. Ik zag die wonderlijke landloper-arts voor mij.

 

Gevangenisarts Bearda Bakker kwam ook de eerste dag al, keek mij in de keel en maakte veel misbaar, dat hij iedere dag zou komen controleren, want de keel was lang niet in orde. Hij sprak erg hard, dat ik met mijn gezicht naar het licht moest staan “anders kan ik niets zien”. Wat was het geval. Hij had het klikje van de Duitse bewaker gehoord en liet op deze manier weten dat hijzelf dan met zijn rug tegen het luikje ging staan. Zo heeft hij mij dagelijks het BBC-nieuws verteld van Noord-Afrika, Montgomery’s achtste leger in Tunis en de Duitse generaal von Arnim in de val, de landingen op Sicilië en een klein eilandje tussen Noord-Afrika en Sicilië, de landingen in Zuid-Italië, enz. Een fijne man. Toen wij later in Workum de uitvoeringen hadden om de twee jaar van de Matthäus Passion, ontdekte ik in het Leeuwarder koor Bearda Bakker, enthousiast meezingend. Een heel hartelijk weerzien!

 

PASSEN TELLEN IN DE CEL

Alle gevangenen moesten om zeven uur op en voor acht uur moest het ontbijt op zijn en het bed opgemaakt en opgeklapt. Dat laatste was erg onprettig. Je mocht nooit eens gaan liggen. Zitten of lopen, nu dat laatste deed ik in navolging van de architect Wiersma, de passen tellende, zodat ik kon uitrekenen waar ik (in Workum!) zou zijn geweest.

 

Wat was nu de vraag van Van den Bosch? Hij had genoeg van het cipiersbaantje en wilde na de oorlog iets boeienders ondernemen. Hij had een paar flinke zonen, die vol energie straks zouden aanpakken en het gezamenlijke plan ten uitvoer brengen. Zij wilden een busbedrijf stichten voor buitenlandse en binnenlandse reizen. Dat zouden de mensen zeker willen na jaren opgesloten te hebben gezeten. De vraag was nu of ik een begroting zou willen maken en een exploitatie-opzet, uitgaande van ik meen drie touringcars. Of ik hem nu al zei dat ik van zo’n bedrijf geen verstand had, geen prijzen wist, geen idee van onderhouds- en exploitatiekosten had, niets hielp. Hij had een burgemeester die niets te doen had, die kon mooi dit moeilijke werkje voor hem doen. ’s Avonds om acht uur kreeg ik een slaapmiddeltje, algemeen geheten “de borrel” en dan was steevast de vraag hoe ver ik ermee was gevorderd. Toen heb ik de rollen omgedraaid en hem de vragen gesteld, die ik nodig had. Hoeveel kost straks een bus? Hoeveel rijdt hij per jaar? Afschrijving, onderhoud? Dat moest hij in zijn vrije tijd maar eens informeren.

Ik heb aan zijn verzoek niet kunnen voldoen, maar na de bevrijding zag je overal de bussen rijden van Van den Bosch, totdat mijn garage mij vertelde dat het bedrijf failliet was. Het waren flinke lui, prima service, maar zij konden niet rekenen. Twintig bussen in bedrijf was te veel geweest. Enorme bedrijfskredieten groeiden hen boven het hoofd. Jammer.

 

In die kille cel op het noorden moest je wel verkouden worden. Ik kreeg wat van de dokter daarvoor, maar over ging het niet. Toen een zuid-cel vrijkwam, kon ik verhuizen. Toch bedankte ik voor het aanbod. Ik had eindelijk de vlooien gevangen en zag er tegenop opnieuw op jacht te moeten. De keuze was enveloppen vouwen of lezen. Een half uur per dag luchten was heel erg. In een ruimte in de vorm van een taartpunt liepen ongeveer dertig man achter elkaar in het rond, al rochelende en spuwende, zo vies, dat je de broekspijpen moest omvouwen. Ik vroeg vrijstelling, maar dat mocht niet. Een tweede punt dat ik erg vond, was dat je bij je aankomst alles moest afgeven, horloge, manchetknopen, dasspelden, beurs, sleutels, potloden, pennen. Direct bij aankomst mocht ik een briefkaart schrijven en dan pen weg. Het horloge was een groot gemis. Je moest aan bepaalde gebeurtenissen ontdekken hoe laat het was.

 

Ontbijt en avondboterham kreeg je ’s avonds tegelijk, zodat het ontbijt, een boterhammetje, altijd uitgedroogd was. Tussen de middag kregen wij groentesoep met gehaktballetjes, heerlijke dikke soep, een emmertje vol. Ik deed er opzettelijk zo lang mogelijk over, denkende dat het dan zowat kwart over twee of half drie zou zijn, als het op was. Als het emmertje dan werd weggehaald en ik vroeg hoe laat het was, zei de cipier: tien voor een. Wat een teleurstelling. De tijd ging zo langzaam en thuis had ik nooit ergens tijd voor, zo druk was het leven.

Een steunpunt was een jonge man die waarschijnlijk als “etenrondbrenger” fungeerde, die rond vijf uur over de gangen liep en dan brulde “En de Heer zal uitkomst geven”. Daarop zette hij een bekende psalm in, die massaal werd meegezonden. Iedere dag weer dezelfde plechtigheid. Een machtig en ontroerend moment.

 

HET VERHOOR OP HET ZAAILAND

De derde of de vierde dag moest ik om acht uur mee naar het Zaailand om verhoord te worden. Lammers en Sleijfer waren de hoofdfiguren. Tussen de middag kwam een Oostenrijker uit Lindau aan de Bodensee hen even vervangen. Het verhoor begon ongeveer om half negen en eindigde om ongeveer zes uur ’s middags. Het is raar zeggen, maar de dag vloog om. Ik had altijd gedacht dat zo’n dag eeuwig lang zou duren, maar je moest zo op je qui vive blijven en zo voorzichtig je antwoorden formuleren, dat je geen seconde had om over je lot te tobben. Heel belangrijk was natuurlijk dat ik niet ben geslagen. Wel stelden ze zich aan als briesende leeuwen en tijgers, sloegen op de tafel en renden in de kamer op en neer, maar ze hebben mij niets gedaan.

 

Die Oostenrijker was kunstschilder in Lindau. Dat had ik eens eerder gehoord. Toen hij haast uit zijn vel barstte en dreigde handtastelijk te worden, zei ik met doodsverachting: “Nach Irher Sprache kommen Sie aus der Allgäu oder Vorarlberg, nicht wahr?” Plotseling was hij stil, keek mij stomverbaasd aan en zei zo ongeveer: “Hoe kunt u dat horen?” Ineens was de spanning verbroken. Hij vertelde haast sentimenteel over Lindau en het achterland en ik liet af en toe de naam van een bergtop vallen en had een rustig kwartiertje. Toen Lammers - een leraar Duits uit Leeuwarden - en Sleijfer, een NSB-mislukkeling, - ze waren wel Nederlanders maar geen goede! - terugkwamen, ging het weer aan een stuk door tot ongeveer zes uur. Honderden vragen en strikvragen.

 

Blijkbaar is het mij gelukt buiten de hoofdzaak te blijven. In ieder geval was het einde even abrupt als het begin. Ik werd teruggebracht en viel doodmoe op bed in slaap. Begrijp mij goed, deze ervaring is niet te vergelijken met de verhoren met slaan en schoppen of felle lampen die zo vaak voorkwamen, en door de allerflinksten konden worden doorstaan. Ik erken dat ik dat niet gekund had. Wat hebben die mensen moeten doormaken en dan nog eindigen met een verschrikkelijk schuldgevoel.

 

Na 21 dagen vroeg Van den Bosch mij wat ik zou kiezen als mij de keus werd gesteld: nog een jaar in de gevangenis blijven zitten of het concentratiekamp Amersfoort met mogelijke doorzending naar een Duits kamp. Ik koos voor een jaar Leeuwarden. Want wat was namelijk het geval. Veel mensen, aan wie de Duitsers eens flink wilden laten voelen dat zij de baas waren, werden na 21 dagen zonder enige verdere uitleg vrijgelaten. Duurde het langer, dan kwam Amersfoort in het zicht.

 

Ik had mij na het verstrijken van de 21e dag al bij die laatste mogelijkheid neergelegd. Na 23 dagen kwamen Sleijfer en Lammers mij inderdaad ophalen. Wij liepen weer naar het Zaailand. Na wachten werd ik bij Ross afgeleverd. Die deelde mij mee dat ik door Friedrich Wimmer, General Kommissar für Verwaltung und Justiz, direct ingaande was

Fransoos Exaverius Lammers, beter bekend onder zijn roepnaam Frans Lammers (Bolsward, 26 december 1899 – Breda, 24 juli 1971) was een medewerker van de S.D. te Leeuwarden. Samen met Zacharias Sleijfer, Lucas Bunt en Jan Meekhof behoorde hij tot het beruchte viertal van Friesland. Bron: Wikipedia.

Zacharias Sleijfer (Den Helder, 20 maart 1911 - Utrecht, 24 maart 1953) was een medewerker van de Sicherheitsdienst (SD). Bron: Wikipedia.

pillendoos
Foto: Pillendoosje van Oppedijk van Veen (Collectie Fries Verzetsmuseum).

 

Ontslagen, dat ik uit Friesland moest verdwijnen,  zogenaamd uit bescherming tegen de NSB, die mij zou trachten te pakken, terwijl ik geen bescherming zou hebben van hem noch van de commissaris Van Harinxma. Het gezin moest 1 juli weg zijn, ikzelf een maand eerder. Wimmer beriep zich in mijn ontslagbesluit op het verkeerde artikel van de verordening van de Reichskommissar. Ik was te blij vrij te zijn en weg te kunnen, dat ik geen beroep aantekende, zoals sommigen later wel opmerkten. Veel begrip voor de situatie hadden die niet! In het kantoortje van Sipke Castelein, de caféhouder van het Zuiderplein, belde ik de commissaris op “Ach mien jong ben jou daar weer? Kom maar gauw!” 

 

Boekpresentatie

Boekpresentatie van ‘Een veldbed in de raadzaal’
Het was een drukke week voor de medewerkers van Museum Warkums Erfskip. Na de opening van de nieuwe permanente expositie over kunstenaar Tjipke Visser (meer info elders in deze krant) en de interactieve presentatie in het kader van Cultuurplein Súdwest Fryslân in het Jopie Huismanmuseum, stond afgelopen zaterdagmiddag de boekpresentatie van het boek ‘Een veldbed in de raadzaal’ op het programma.

 

Dit boek is een bewerking van de memoires van oud-burgemeester van Workum, Walle Melis Oppedijk van Veen. Oppedijk van Veen was hier burgemeester van 1936 t/m 1948, met uitzondering van de twee laatste oorlogsjaren. Hij is toen door het Duitse gezag vervangen door een NSB-burgemeester en moest zelf gedwongen, met zijn gezin, de provincie verlaten.

Gerrit Twijnstra begon deze middag in de goedgevulde, warme oude raadzaal met de interessante geschiedenis van het Workumer stadsbestuur sinds de stadsrechten van 1399. Dit ging van schouten, magistraten en vroedschappen tot aan de burgemeester van begin jaren 30. Hij draagt daarna het stokje over aan Huibert Oppedijk van Veen, de jongste zoon van Walle Melis. Hij vertelt kleurrijk over de totstandkoming van het boek. Waarbij een aantal betrokkenen, te weten Gerrit Twijnstra en Johan Bouwhuis (vormgever van het boek) nog even in het zonnetje worden gezet. In het boek staan vele interessante verhalen en anekdotes over Workum in de jaren voor, tijdens en na de oorlog. Dit alles aangevuld met mooie foto’s uit die tijd die vaak nog niet eerder gepubliceerd zijn. Hoe ging men om met de bezetter en NSB-ers. Het wel en wee van ambtenaren, raadsleden en wethouders, notaris en huisarts, de dominee en de kerk, van alles komt voorbij. Het geeft een fascinerend tijdsbeeld dat eigenlijk iedereen met een interesse in Workum en zijn geschiedenis moet lezen.

 

Daarna volgt de officiële overhandiging van het eerste exemplaar. Dit wordt in ontvangst genomen door Sybrand van Haersma Buma, de huidige burgemeester van Leeuwarden en tevens geboren Workumer. De vader van Buma is in de jaren 60 burgemeester van Workum geweest. En de grootvader van Buma was in de oorlogsjaren collega van Oppedijk van Veen als zijnde burgemeester van Stavoren en later Wymbritseradeel. Hij werd in 1942 opgepakt en kwam uiteindelijk in het concentratiekamp Neuengamme terecht waar hij is overleden.

Buma haalt in zijn speech herinneringen op aan zijn tijd als klein ventje in Workum. Hilariteit is er als een mevrouw in de zaal aangeeft dat ze ooit nog zijn oppas was! Ook de rol van zijn grootvader komt voorbij. Onverschrokken stond hij tegenover de bezetter, wat hij uiteindelijk met de dood moest bekopen. De band tussen de families Oppedijk en Buma is altijd hecht gebleven vandaar dat Sybrand Buma het een eer vindt om dit boek in ontvangst te mogen nemen.

 

Na het officiële deel was er nog ruimte voor eenieder om het boek te bewonderen en na te praten. Al met al een geslaagde middag en Workum is weer een mooi en interessant boek rijker!

 

Het boek is te koop (€ 17,50) bij Museum Warkums Erfskip en in de webshop: warkumserfskip.jouwweb.nl

Johan Bouwhuis - 12 april 2025